buien

Conjugations List of Buien.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbuibuideheb gebuid
jij, je, ubuitbuidehebt gebuid
hij, zij, hetbuitbuideheeft gebuid
wijbuienbuidenhebben gebuid
julliebuienbuidenhebben gebuid
zij, zebuienbuidenhebben gebuid

Presens

Example presens sentences for Buien with some of the pronouns.

  • Ik bui vaak tijdens een onweersbui.
  • Jij buit altijd uit als het regent.
  • Hij buit de situatie uit om er voordeel uit te halen.
  • Wij buien meestal wanneer het slecht weer is.
  • Zij buiten graag in de zon.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Buien with some of the pronouns.

  • Ik buide altijd als het waaide.
  • Jij buidet telkens als het donker werd.
  • Hij buidde elke dag na schooltijd.
  • Wij buidden vaak als het sneeuwde.
  • Zij buidden veel tijdens vakanties.

Perfectum

Example perfectum sentences for Buien with some of the pronouns.

  • Ik heb gebuid toen het begon te regenen.
  • Jij hebt al eens gebuit tijdens een storm.
  • Hij heeft de mogelijkheden uitgebuit om te groeien.
  • Wij hebben eerder gebuid in vergelijkbare omstandigheden.
  • Zij hebben vaker buiten gebuid dan binnen.