catechiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | catechiseer | catechiseerde | heb gecatechiseerd |
jij, je, u | catechiseert | catechiseerde | hebt gecatechiseerd |
hij, zij, het | catechiseert | catechiseerde | heeft gecatechiseerd |
wij | catechiseren | catechiseerden | hebben gecatechiseerd |
jullie | catechiseren | catechiseerden | hebben gecatechiseerd |
zij, ze | catechiseren | catechiseerden | hebben gecatechiseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Catechiseren with some of the pronouns.
- Ik catechiseer de kinderen elke zondagochtend.
- Jij catechiseert de jongeren tijdens de bijeenkomst.
- Hij/Zij/Het catechiseert de nieuwe leden van de gemeente.
- Wij catechiseren de groepen apart voor een betere interactie.
- Jullie catechiseren samen met de andere docenten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Catechiseren with some of the pronouns.
- Ik catechiseerde vroeger de kinderen in mijn vorige parochie.
- Jij catechiseerde regelmatig de jongeren toen je nog jong was.
- Hij/Zij/Het catechiseerde altijd de nieuwe leden als diaken.
- Wij catechiseerden de groepen gezamenlijk voordat we het veranderden.
- Jullie catechiseerden elk jaar tijdens de zomerbijeenkomst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Catechiseren with some of the pronouns.
- Ik heb de kinderen laatst gecatechiseerd over de sacramenten.
- Jij hebt de jongeren al eerder gecatechiseerd over geloofsbelijdenis.
- Hij/Zij/Het heeft de nieuwe leden net gecatechiseerd over doop.
- Wij hebben de groepen individueel gecatechiseerd voor meer aandacht.
- Jullie hebben samen met de pastoor gecatechiseerd tijdens het weekend.