dichtsnoeren

Conjugations List of Dichtsnoeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnoer dichtsnoerde dichtheb dichtgesnoerd
jij, je, usnoert dichtsnoerde dichthebt dichtgesnoerd
hij, zij, hetsnoert dichtsnoerde dichtheeft dichtgesnoerd
wijsnoeren dichtsnoerden dichthebben dichtgesnoerd
julliesnoeren dichtsnoerden dichthebben dichtgesnoerd
zij, zesnoeren dichtsnoerden dichthebben dichtgesnoerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Dichtsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik dichtsnoer de tas zorgvuldig voordat ik hem meeneem.
  • Hij dichtsnoert de dozen stevig met touw.
  • Zij dichtsnoeren de enveloppen voor de verzending.
  • We dichtsnoeren de koffer om ervoor te zorgen dat er niets uitvalt.
  • Jullie dichtsnoeren de zakken om ze goed af te sluiten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dichtsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik dichtsnoerde de tas zorgvuldig voordat ik hem meenam.
  • Hij dichtsnoerde de dozen stevig met touw.
  • Zij dichtsnoerden de enveloppen voor de verzending.
  • We dichtsnoerden de koffer om ervoor te zorgen dat er niets uitviel.
  • Jullie dichtsnoerden de zakken om ze goed af te sluiten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dichtsnoeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de tas zorgvuldig dichtgesnoerd voordat ik hem meenam.
  • Hij heeft de dozen stevig dichtgesnoerd met touw.
  • Zij hebben de enveloppen dichtgesnoerd voor de verzending.
  • We hebben de koffer dichtgesnoerd om ervoor te zorgen dat er niets uitviel.
  • Jullie hebben de zakken dichtgesnoerd om ze goed af te sluiten.