hallucineren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hallucineer | hallucineerde | heb gehallucineerd |
jij, je, u | hallucineert | hallucineerde | hebt gehallucineerd |
hij, zij, het | hallucineert | hallucineerde | heeft gehallucineerd |
wij | hallucineren | hallucineerden | hebben gehallucineerd |
jullie | hallucineren | hallucineerden | hebben gehallucineerd |
zij, ze | hallucineren | hallucineerden | hebben gehallucineerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hallucineren with some of the pronouns.
- Ik hallucineer regelmatig tijdens mijn dromen.
- Jij hallucineert soms als je vermoeid bent.
- Hij hallucineert vaak na het nemen van medicatie.
- Zij hallucineert wel eens onder invloed van drugs.
- We hallucineren zelden, maar het kan gebeuren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hallucineren with some of the pronouns.
- Ik hallucineerde vroeger vaak tijdens mijn studie.
- Jij hallucineerde regelmatig in je tienerjaren.
- Hij hallucineerde altijd als hij verkouden was.
- Zij hallucineerde soms wanneer ze gestrest was.
- We hallucineerden regelmatig tijdens die vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hallucineren with some of the pronouns.
- Ik heb hallucineerd toen ik koorts had.
- Jij hebt wel eens gehallucineerd na een lange vlucht.
- Hij heeft gisteren hallucineerd vanwege de stress.
- Zij heeft al eerder gehallucineerd door slaapgebrek.
- We hebben nooit eerder gehallucineerd, tot nu toe.