fietskamperen

Conjugations List of Fietskamperen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfietskampeerfietskampeerdeheb gefietskampeerd
jij, je, ufietskampeertfietskampeerdehebt gefietskampeerd
hij, zij, hetfietskampeertfietskampeerdeheeft gefietskampeerd
wijfietskamperenfietskampeerdenhebben gefietskampeerd
julliefietskamperenfietskampeerdenhebben gefietskampeerd
zij, zefietskamperenfietskampeerdenhebben gefietskampeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fietskamperen with some of the pronouns.

  • Ik fietskampeer in de zomermaanden.
  • Jij fietskampeert graag in de natuur.
  • Hij/Zij fietst kampeert regelmatig met vrienden.
  • Wij fietskamperen vaak in de bossen.
  • Jullie fietskamperen tijdens de vakantieperiode.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fietskamperen with some of the pronouns.

  • Vroeger fietste ik veel en kampeerde ik in de duinen.
  • Toen ik jong was, ging ik regelmatig fietskamperen met mijn ouders.
  • Hij/Zij fietste door heel Nederland en kampeerde op verschillende plekken.
  • Wij fietsten elk weekend naar een andere camping om te kamperen.
  • Jullie gingen vorig jaar fietskamperen in de bergen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fietskamperen with some of the pronouns.

  • Ik heb gefietst en gekampeerd in de Ardennen.
  • Jij bent gaan fietskamperen in Zeeland.
  • Hij/Zij heeft al meerdere keren gefietst gekampeerd in Duitsland.
  • Wij zijn naar Frankrijk gereisd en hebben daar gefietskampeerd.
  • Jullie hebben een geweldige ervaring gehad toen jullie zijn gaan fietskamperen.