heulen

Conjugations List of Heulen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikheulheuldeheb geheuld
jij, je, uheultheuldehebt geheuld
hij, zij, hetheultheuldeheeft geheuld
wijheulenheuldenhebben geheuld
jullieheulenheuldenhebben geheuld
zij, zeheulenheuldenhebben geheuld

Presens
Beta

Example presens sentences for Heulen with some of the pronouns.

  • Ik heul met de kudde schapen.
  • Jij heult altijd met je vrienden.
  • Hij/Zij heult graag mee tijdens het feest.
  • Wij heulen met de regels van de maatschappij.
  • Zij heulen met de vijand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Heulen with some of the pronouns.

  • Vroeger heulde ik met de rebellen.
  • Toen ik jong was, heulde jij met de opstandige jeugd.
  • Hij/Zij heulde vaak met de verkeerde politieke partij.
  • In die tijd heulden wij met de vrije geesten.
  • Zij heulden in het verleden met de foute groepering.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Heulen with some of the pronouns.

  • Ik heb geheuld met de wolven in het bos.
  • Jij hebt altijd met de tegenstander geheuld.
  • Hij/Zij heeft stiekem met de concurrent geheuld.
  • Wij hebben jarenlang met de verkeerde mensen geheuld.
  • Zij hebben zonder scrupules met de criminele organisatie geheuld.