hieuwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hieuw | hieuwde | heb gehieuwd |
jij, je, u | hieuwt | hieuwde | hebt gehieuwd |
hij, zij, het | hieuwt | hieuwde | heeft gehieuwd |
wij | hieuwen | hieuwden | hebben gehieuwd |
jullie | hieuwen | hieuwden | hebben gehieuwd |
zij, ze | hieuwen | hieuwden | hebben gehieuwd |
PresensBeta
Example presens sentences for Hieuwen with some of the pronouns.
- Ik hieuw een boomstam tot brandhout.
- Jij hieuwt het hout met een bijl.
- Hij hieuwt de takken van de boom.
- Wij hieuwen ons eigen hout voor de open haard.
- Zij hieuwen samen een nieuw pad door het bos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Hieuwen with some of the pronouns.
- Ik hieuw vroeger altijd mijn eigen hout.
- Jij hieuwde het hout met veel kracht.
- Hij hieuw regelmatig in zijn vrije tijd.
- Wij hieuwden het houtstapel voor de winter.
- Zij hieuwden gisteren het oude pad weer open.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Hieuwen with some of the pronouns.
- Ik heb een boomstam gehieuwd tot brandhout.
- Jij hebt het hout gehieuwd met een bijl.
- Hij heeft de takken van de boom gehieuwd.
- Wij hebben ons eigen hout gehieuwd voor de open haard.
- Zij hebben samen een nieuw pad door het bos gehieuwd.