ijsberen

Conjugations List of Ijsberen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikijsbeerijsbeerdeheb geijsbeerd
jij, je, uijsbeertijsbeerdehebt geijsbeerd
hij, zij, hetijsbeertijsbeerdeheeft geijsbeerd
wijijsberenijsbeerdenhebben geijsbeerd
jullieijsberenijsbeerdenhebben geijsbeerd
zij, zeijsberenijsbeerdenhebben geijsbeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Ijsberen with some of the pronouns.

  • Ik ijsbeer door de kamer als ik gestrest ben.
  • Jij ijsbeert vaak langs de waterkant.
  • Hij/Zij ijsbeert graag in de dierentuin.
  • Wij ijsberen samen door de sneeuw.
  • Jullie ijsberen altijd tijdens de wintermaanden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ijsberen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, ijsbeerde ik vaak door de achtertuin.
  • Vroeger ijsbeerde jij altijd voor een belangrijke gebeurtenis.
  • Hij/Zij ijsbeerde rusteloos door de gangen van het huis.
  • Wij ijsbeerden urenlang op het strand tijdens onze jeugd.
  • Jullie ijsbeerden door het bos op zoek naar avontuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ijsberen with some of the pronouns.

  • Ik heb geijsbeerd tijdens mijn vakantie in Canada.
  • Jij bent langs de kustlijn geijsbeerd.
  • Hij/Zij is naar de Noordpool geijsbeerd.
  • Wij hebben samen geijsbeerd op het bevroren meer.
  • Jullie zijn in de bergen geijsbeerd.