tabernakelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tabernakel | tabernakelde | heb getabernakeld |
jij, je, u | tabernakelt | tabernakelde | hebt getabernakeld |
hij, zij, het | tabernakelt | tabernakelde | heeft getabernakeld |
wij | tabernakelen | tabernakelden | hebben getabernakeld |
jullie | tabernakelen | tabernakelden | hebben getabernakeld |
zij, ze | tabernakelen | tabernakelden | hebben getabernakeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Tabernakelen with some of the pronouns.
- Ik tabernakel vandaag in de klas.
- Jij tabernakelt altijd zo snel.
- Hij/Zij/Het tabernakelt graag in de tuin.
- Wij tabernakelen vaak tijdens het weekend.
- Jullie tabernakelen met veel enthousiasme.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tabernakelen with some of the pronouns.
- Vroeger tabernakelde ik graag op het strand.
- Toen we jong waren, tabernakelden we altijd in het bos.
- Hij/Zij/Het tabernakelde elke zomer in het buitenland.
- Wij tabernakelden vroeger met onze vrienden.
- Jullie tabernakelden soms 's nachts stiekem.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tabernakelen with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week getabernakeld in Amsterdam.
- Jij bent al eerder gaan tabernakelen in Frankrijk.
- Hij/Zij/Het heeft gisteren voor het eerst getabernakeld.
- Wij zijn naar de bergen gegaan om te tabernakelen.
- Jullie hebben samen veel getabernakeld deze zomer.