inleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leg in | legde in | heb ingelegd |
jij, je, u | legt in | legde in | hebt ingelegd |
hij, zij, het | legt in | legde in | heeft ingelegd |
wij | leggen in | legden in | hebben ingelegd |
jullie | leggen in | legden in | hebben ingelegd |
zij, ze | leggen in | legden in | hebben ingelegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inleggen with some of the pronouns.
- Ik leg iets in de doos.
- Jij legt geld in de spaarpot.
- Hij/zij legt de boeken op de plank.
- Wij leggen de kleding in de kast.
- Zij leggen de kaarten op tafel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inleggen with some of the pronouns.
- Ik legde iets in de doos.
- Jij legde geld in de spaarpot.
- Hij/zij legde de boeken op de plank.
- Wij legden de kleding in de kast.
- Zij legden de kaarten op tafel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inleggen with some of the pronouns.
- Ik heb iets in de doos ingelegd.
- Jij hebt geld in de spaarpot ingelegd.
- Hij/zij heeft de boeken op de plank ingelegd.
- Wij hebben de kleding in de kast ingelegd.
- Zij hebben de kaarten op tafel ingelegd.