korren

Conjugations List of Korren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkorkordeheb gekord
jij, je, ukortkordehebt gekord
hij, zij, hetkortkordeheeft gekord
wijkorrenkordenhebben gekord
julliekorrenkordenhebben gekord
zij, zekorrenkordenhebben gekord

Presens
Beta

Example presens sentences for Korren with some of the pronouns.

  • Ik kor, jij kort, hij/zij/het kort.
  • Wij korren, jullie korren, zij korren.
  • De studenten korren naar de universiteit.
  • Hij korrelt graag in zijn vrije tijd.
  • Korren jullie mee met de wedstrijd?

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Korren with some of the pronouns.

  • Ik korde, jij korde, hij/zij/het korde.
  • Wij kordden, jullie kordden, zij kordden.
  • Toen ik jong was, korde ik vaak door de stad.
  • Hij korde elke dag naar zijn werk.
  • De kinderen kordden vrolijk rond in de speeltuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Korren with some of the pronouns.

  • Ik heb gekorrd, jij hebt gekorrd, hij/zij/het heeft gekorrd.
  • Wij hebben gekorrd, jullie hebben gekorrd, zij hebben gekorrd.
  • De atleten hebben hard gekorrd tijdens de sprintwedstrijd.
  • Heb je ooit gekorrd op het strand?
  • Hij is naar het park gegaan en heeft daar gekorrd.