loshangen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hang los | hing los | heb losgehangen |
jij, je, u | hangt los | hing los | hebt losgehangen |
hij, zij, het | hangt los | hing los | heeft losgehangen |
wij | hangen los | hingen los | hebben losgehangen |
jullie | hangen los | hingen los | hebben losgehangen |
zij, ze | hangen los | hingen los | hebben losgehangen |
Presens
Example presens sentences for Loshangen with some of the pronouns.
- Ik hang mijn jas los aan de kapstok.
- Wij hangen de schilderijen los op in de galerij.
- Jij hangt je voeten los boven het water.
- Hij hangt zijn trui losjes over zijn schouders.
- Zij hangen de slingers los in de feestzaal.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Loshangen with some of the pronouns.
- Ik hing mijn jas los aan de kapstok.
- Wij hingen de schilderijen los op in de galerij.
- Jij hing je voeten los boven het water.
- Hij hing zijn trui losjes over zijn schouders.
- Zij hingen de slingers los in de feestzaal.
Perfectum
Example perfectum sentences for Loshangen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn jas losgehangen aan de kapstok.
- Wij hebben de schilderijen los opgehangen in de galerij.
- Jij hebt je voeten losgehangen boven het water.
- Hij heeft zijn trui losjes over zijn schouders gehangen.
- Zij hebben de slingers los opgehangen in de feestzaal.