meedragen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | draag mee | droeg mee | heb meegedragen |
jij, je, u | draagt mee | droeg mee | hebt meegedragen |
hij, zij, het | draagt mee | droeg mee | heeft meegedragen |
wij | dragen mee | droegen mee | hebben meegedragen |
jullie | dragen mee | droegen mee | hebben meegedragen |
zij, ze | dragen mee | droegen mee | hebben meegedragen |
PresensBeta
Example presens sentences for Meedragen with some of the pronouns.
- Ik draag een zware tas mee naar school.
- Hij draagt altijd zijn mobiele telefoon met zich mee.
- Zij dragen hun verantwoordelijkheden met trots mee.
- Wij dragen warme kleding mee tijdens de wintersport.
- Jullie dragen veel bagage mee op reis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meedragen with some of the pronouns.
- Vroeger droeg ik altijd een zware tas mee naar school.
- Hij droeg altijd zijn mobiele telefoon met zich mee.
- Zij droegen hun verantwoordelijkheden met trots mee.
- Wij droegen warme kleding mee tijdens de wintersport.
- Jullie droegen veel bagage mee op reis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meedragen with some of the pronouns.
- Ik heb een zware tas meegedragen naar school.
- Hij heeft altijd zijn mobiele telefoon met zich meegedragen.
- Zij hebben hun verantwoordelijkheden met trots meegedragen.
- Wij hebben warme kleding meegebracht tijdens de wintersport.
- Jullie hebben veel bagage meegenomen op reis.