murmelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | murmel | murmelde | heb gemurmeld |
jij, je, u | murmelt | murmelde | hebt gemurmeld |
hij, zij, het | murmelt | murmelde | heeft gemurmeld |
wij | murmelen | murmelden | hebben gemurmeld |
jullie | murmelen | murmelden | hebben gemurmeld |
zij, ze | murmelen | murmelden | hebben gemurmeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Murmelen with some of the pronouns.
- Ik murmel tijdens het lezen.
- Jij murmelt altijd in je slaap.
- Hij/Zij murmelt onverstaanbaar.
- Wij murmelen graag liedjes onder de douche.
- Zij murmelen geheimen tegen elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Murmelen with some of the pronouns.
- Ik murmelde vaak in mijn eentje.
- Jij murmelde liefdevolle woorden in mijn oor.
- Hij/Zij murmelden zachtjes terwijl ze naar de film keken.
- Wij murmelden nostalgisch over onze jeugd.
- Zij murmelden geïrriteerd over de trage service.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Murmelen with some of the pronouns.
- Ik heb gemurmeld tijdens de vergadering.
- Jij hebt altijd zacht gemurmeld tijdens het studeren.
- Hij/Zij heeft onverstaanbaar gemurmeld voor zich uit.
- Wij hebben vrolijk gemurmeld op het feestje.
- Zij hebben fluisterend gemurmeld over de verrassing.