omliggen

Conjugations List of Omliggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklig omlag omheb omgelegen
jij, je, uligt omlag omhebt omgelegen
hij, zij, hetligt omlag omheeft omgelegen
wijliggen omlagen omhebben omgelegen
jullieliggen omlagen omhebben omgelegen
zij, zeliggen omlagen omhebben omgelegen

Presens
Beta

Example presens sentences for Omliggen with some of the pronouns.

  • De boeken liggen op de tafel.
  • Mijn sleutels liggen in de la.
  • De kleren liggen nog op het bed.
  • De stadionkaartjes liggen in mijn tas.
  • De brieven liggen op de postbus.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omliggen with some of the pronouns.

  • Ik lag vroeger altijd op de bank te lezen.
  • Toen ik binnenkwam, lag hij al in bed.
  • We lagen samen op het strand te zonnebaden.
  • Vroeger lagen er veel schepen in deze haven.
  • Terwijl zij sliep, lag ik wakker.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omliggen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren op bed gelegen.
  • Hij heeft zijn jas op de stoel gelegd.
  • Wij hebben de boodschappen op de keukentafel gelegd.
  • Hebben jullie de handdoeken in de badkamer gelegd?
  • Zij hebben hun bagage in de auto gelegd.