omwikkelen

Conjugations List of Omwikkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikwikkel omwikkelde omheb omgewikkeld
jij, je, uwikkelt omwikkelde omhebt omgewikkeld
hij, zij, hetwikkelt omwikkelde omheeft omgewikkeld
wijwikkelen omwikkelden omhebben omgewikkeld
julliewikkelen omwikkelden omhebben omgewikkeld
zij, zewikkelen omwikkelden omhebben omgewikkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Omwikkelen with some of the pronouns.

  • Ik wikkel de cadeautjes in.
  • Jij wikkelt de bloemen in papier.
  • Hij/zij/het wikkelt het snoepgoed in folie.
  • Wij wikkelen de boeken in plastic.
  • Jullie wikkelen de geschenken in kleurrijk inpakpapier.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omwikkelen with some of the pronouns.

  • Ik wikkelde de cadeautjes in.
  • Jij wikkelde de bloemen in papier.
  • Hij/zij/het wikkelde het snoepgoed in folie.
  • Wij wikkelden de boeken in plastic.
  • Jullie wikkelden de geschenken in kleurrijk inpakpapier.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omwikkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de cadeautjes ingewikkeld.
  • Jij hebt de bloemen in papier gewikkeld.
  • Hij/zij/het heeft het snoepgoed in folie gewikkeld.
  • Wij hebben de boeken in plastic gewikkeld.
  • Jullie hebben de geschenken in kleurrijk inpakpapier gewikkeld.