ontrafelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontrafel | ontrafelde | heb ontrafeld |
jij, je, u | ontrafelt | ontrafelde | hebt ontrafeld |
hij, zij, het | ontrafelt | ontrafelde | heeft ontrafeld |
wij | ontrafelen | ontrafelden | hebben ontrafeld |
jullie | ontrafelen | ontrafelden | hebben ontrafeld |
zij, ze | ontrafelen | ontrafelden | hebben ontrafeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontrafelen with some of the pronouns.
- Ik ontrafel de mysteries van het universum.
- Jij ontrafelt het geheim achter zijn succes.
- Hij ontrafelt de ingewikkelde puzzel in no time.
- Wij ontrafelen de waarheid achter de samenzwering.
- Zij ontrafelen de geheimen van het verleden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontrafelen with some of the pronouns.
- Vroeger ontrafelde ik graag raadsels en mysteries.
- Toen ik jong was, ontrafelde ik altijd mijn moeders breiwerk.
- Hij ontrafelde vaak complexe vraagstukken tijdens zijn studie.
- Wij ontrafelden de puzzelstukjes langzaam maar zeker.
- Zij ontrafelden het mysterie stap voor stap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontrafelen with some of the pronouns.
- Ik heb de verborgen code ontrafeld.
- Jij hebt het mysterie eindelijk ontrafeld.
- Hij heeft het raadselachtige plot van de film ontrafeld.
- Wij hebben de oorsprong van het probleem ontrafeld.
- Zij hebben de ware identiteit van de dader ontrafeld.