ontzien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontzie | ontzag | heb ontzien |
jij, je, u | ontziet | ontzag | hebt ontzien |
hij, zij, het | ontziet | ontzag | heeft ontzien |
wij | ontzien | ontzagen | hebben ontzien |
jullie | ontzien | ontzagen | hebben ontzien |
zij, ze | ontzien | ontzagen | hebben ontzien |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontzien with some of the pronouns.
- Ik ontzie mijn tegenstanders tijdens de wedstrijd.
- Jij ontziet nooit iemands gevoelens.
- Hij ontziet zijn ouders altijd in zijn beslissingen.
- Zij ontzien de natuur bij het bouwen van hun huizen.
- Wij ontzien onze medewerkers door flexibele werktijden aan te bieden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontzien with some of the pronouns.
- Ik ontzag mijn tegenstanders tijdens de vorige wedstrijd.
- Jij ontzag nooit iemands gevoelens.
- Hij ontzag zijn ouders altijd in zijn beslissingen.
- Zij ontzagen de natuur bij het bouwen van hun huizen.
- Wij ontzagen onze medewerkers tijdens de drukke periode.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontzien with some of the pronouns.
- Ik heb mijn concurrentie ontzien tijdens de vorige wedstrijd.
- Jij hebt nooit iemands gevoelens ontzien.
- Hij heeft zijn ouders altijd ontzien in zijn beslissingen.
- Zij hebben de natuur ontzien bij het bouwen van hun huizen.
- Wij hebben onze medewerkers ontzien door ze een extra vrije dag te geven.