optrommelen

Conjugations List of Optrommelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrommel optrommelde opheb opgetrommeld
jij, je, utrommelt optrommelde ophebt opgetrommeld
hij, zij, hettrommelt optrommelde opheeft opgetrommeld
wijtrommelen optrommelden ophebben opgetrommeld
jullietrommelen optrommelden ophebben opgetrommeld
zij, zetrommelen optrommelden ophebben opgetrommeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Optrommelen with some of the pronouns.

  • Ik trommel de ingrediĆ«nten op voor het recept.
  • Jij trommelt je vrienden op voor het feestje.
  • Hij trommelt zijn collega's op voor de vergadering.
  • Wij trommelen de vrijwilligers op voor het evenement.
  • Zij trommelen de supporters op voor de wedstrijd.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Optrommelen with some of the pronouns.

  • Vroeger trommelde ik mijn klasgenoten op voor de studiegroep.
  • Toen trommelde jij ons op voor de verrassingsparty.
  • Hij trommelde zijn bandleden op voor het optreden.
  • Wij trommelden de buurtbewoners op voor de buurtbijeenkomst.
  • Zij trommelden de vrijwilligers op voor de opruimactie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Optrommelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de informatie opgetrommeld voor het rapport.
  • Jij hebt de benodigdheden opgetrommeld voor de presentatie.
  • Hij heeft de getuigen opgetrommeld voor de rechtszaak.
  • Wij hebben de fondsen opgetrommeld voor het goede doel.
  • Zij hebben de hulpverleners opgetrommeld voor de noodsituatie.