rembourseren

Conjugations List of Rembourseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrembourseerrembourseerdeheb gerembourseerd
jij, je, urembourseertrembourseerdehebt gerembourseerd
hij, zij, hetrembourseertrembourseerdeheeft gerembourseerd
wijrembourserenrembourseerdenhebben gerembourseerd
jullierembourserenrembourseerdenhebben gerembourseerd
zij, zerembourserenrembourseerdenhebben gerembourseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Rembourseren with some of the pronouns.

  • Ik rembourseer de aankoop van het product.
  • Jij rembourseert regelmatig je uitgaven.
  • Hij/Zij/Het rembourseert de lening aan de bank.
  • Wij rembourseren de kosten van de reis.
  • Jullie rembourseren de schade aan de auto.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rembourseren with some of the pronouns.

  • Ik rembourseerde de aankoop van het product.
  • Jij rembourseerde regelmatig je uitgaven.
  • Hij/Zij/Het rembourseerde de lening aan de bank.
  • Wij rembourseerden de kosten van de reis.
  • Jullie rembourseerden de schade aan de auto.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rembourseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de aankoop van het product gerembourseerd.
  • Jij hebt regelmatig je uitgaven gerembourseerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de lening aan de bank gerembourseerd.
  • Wij hebben de kosten van de reis gerembourseerd.
  • Jullie hebben de schade aan de auto gerembourseerd.