ronddollen

Conjugations List of Ronddollen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdol ronddolde rondheb rondgedold
jij, je, udolt ronddolde rondhebt rondgedold
hij, zij, hetdolt ronddolde rondheeft rondgedold
wijdollen ronddolden rondhebben rondgedold
julliedollen ronddolden rondhebben rondgedold
zij, zedollen ronddolden rondhebben rondgedold

Presens
Beta

Example presens sentences for Ronddollen with some of the pronouns.

  • Ik doll rond in de tuin.
  • Jij dolt rond op het schoolplein.
  • Hij/Zij dollet rond in de speeltuin.
  • Wij dollen rond in het park.
  • Zij dollen rond in de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ronddollen with some of the pronouns.

  • Ik dolde rond in de tuin.
  • Jij dolde rond op het schoolplein.
  • Hij/Zij dolde rond in de speeltuin.
  • Wij doldden rond in het park.
  • Zij doldden rond in de stad.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ronddollen with some of the pronouns.

  • Ik heb rondgedold in de tuin.
  • Jij hebt rondgedold op het schoolplein.
  • Hij/Zij heeft rondgedold in de speeltuin.
  • Wij hebben rondgedold in het park.
  • Zij hebben rondgedold in de stad.