rondtrekken

Conjugations List of Rondtrekken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrek rondtrok rondheb rondgetrokken
jij, je, utrekt rondtrok rondhebt rondgetrokken
hij, zij, hettrekt rondtrok rondheeft rondgetrokken
wijtrekken rondtrokken rondhebben rondgetrokken
jullietrekken rondtrokken rondhebben rondgetrokken
zij, zetrekken rondtrokken rondhebben rondgetrokken

Presens
Beta

Example presens sentences for Rondtrekken with some of the pronouns.

  • Ik trek rond door Nederland.
  • Jij trekt rond in de bergen.
  • Hij/Zij trekt rond met een caravan.
  • Wij trekken rond in Europa.
  • Zij trekken rond langs de kust.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rondtrekken with some of the pronouns.

  • Vroeger trok ik rond in Frankrijk.
  • Toen ik jong was, trok jij rond in Australië.
  • Hij/Zij trok vaak rond in de Alpen.
  • In die tijd trokken wij rond in Scandinavië.
  • Als kind trokken zij regelmatig rond met de camper.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rondtrekken with some of the pronouns.

  • Ik ben rondgetrokken in Zuid-Amerika.
  • Jij bent rondgetrokken door Azië.
  • Hij/Zij is rondgetrokken in Afrika.
  • Wij zijn rondgetrokken door de Verenigde Staten.
  • Zij zijn rondgetrokken langs de Camino de Santiago.