solidariseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | solidariseer | solidariseerde | heb gesolidariseerd |
jij, je, u | solidariseert | solidariseerde | hebt gesolidariseerd |
hij, zij, het | solidariseert | solidariseerde | heeft gesolidariseerd |
wij | solidariseren | solidariseerden | hebben gesolidariseerd |
jullie | solidariseren | solidariseerden | hebben gesolidariseerd |
zij, ze | solidariseren | solidariseerden | hebben gesolidariseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Solidariseren with some of the pronouns.
- Ik solidariseer me met de minderbedeelden in de samenleving.
- Jij solidariseert je altijd met mensen in nood.
- Hij/zij solidariseert zich vaak met kwetsbare groepen.
- Wij solidariseren ons met de slachtoffers van natuurrampen.
- Jullie solidariseren je met de arbeiders in de staking.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Solidariseren with some of the pronouns.
- Ik solidariseerde me met de demonstranten tijdens de protesten.
- Jij solidariseerde je regelmatig met de daklozen.
- Hij/zij solidariseerde zich soms met de werklozen.
- Wij solidariseerden ons met de studenten tijdens de bezetting.
- Jullie solidariseerden je met de slachtoffers van de oorlog.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Solidariseren with some of the pronouns.
- Ik heb me gesolidariseerd met de vluchtelingen.
- Jij hebt je altijd gesolidariseerd met de zwakkeren.
- Hij/zij heeft zich vaak gesolidariseerd met politieke gevangenen.
- Wij hebben ons gesolidariseerd met de slachtoffers van het ongeval.
- Jullie hebben je gesolidariseerd met de zieken in het ziekenhuis.