uitroken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rook uit | rookte uit | heb uitgerookt |
jij, je, u | rookt uit | rookte uit | hebt uitgerookt |
hij, zij, het | rookt uit | rookte uit | heeft uitgerookt |
wij | roken uit | rookten uit | hebben uitgerookt |
jullie | roken uit | rookten uit | hebben uitgerookt |
zij, ze | roken uit | rookten uit | hebben uitgerookt |
Presens
Example presens sentences for Uitroken with some of the pronouns.
- Ik rook de kamer uit voordat ik ga slapen.
- Jij rookt het gebouw uit om frisse lucht te krijgen.
- Hij rookt zijn sigaret uit voordat hij naar binnen gaat.
- Wij roken de tuin uit om insecten weg te jagen.
- Zij roken het restaurant uit omdat er brand was.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitroken with some of the pronouns.
- Ik rookte de kamer uit voordat ik ging slapen.
- Jij rookte het gebouw uit om frisse lucht te krijgen.
- Hij rookte zijn sigaret uit voordat hij naar binnen ging.
- Wij rookten de tuin uit om insecten weg te jagen.
- Zij rookten het restaurant uit omdat er brand was.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitroken with some of the pronouns.
- Ik heb de kamer uitgerookt voordat ik ging slapen.
- Jij hebt het gebouw uitgerookt om frisse lucht te krijgen.
- Hij heeft zijn sigaret uitgerookt voordat hij naar binnen ging.
- Wij hebben de tuin uitgerookt om insecten weg te jagen.
- Zij hebben het restaurant uitgerookt omdat er brand was.