uitzakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zak uit | zakte uit | heb uitgezakt |
jij, je, u | zakt uit | zakte uit | hebt uitgezakt |
hij, zij, het | zakt uit | zakte uit | heeft uitgezakt |
wij | zakken uit | zakten uit | hebben uitgezakt |
jullie | zakken uit | zakten uit | hebben uitgezakt |
zij, ze | zakken uit | zakten uit | hebben uitgezakt |
Presens
Example presens sentences for Uitzakken with some of the pronouns.
- Ik zak uit tijdens de les.
- Jij zakt uit als je moe bent.
- Hij/zij/het/zij zakt uit na een lange werkdag.
- Wij zakken uit op vrijdagavond.
- Jullie zakken uit tijdens het weekend.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitzakken with some of the pronouns.
- Ik zakte uit toen ik te veel gedronken had.
- Jij zakte uit tijdens de presentatie.
- Hij/zij/het/zij zakte uit na een lange wandeling.
- Wij zakten uit terwijl we aan het picknicken waren.
- Jullie zakten uit tijdens de film.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitzakken with some of the pronouns.
- Ik ben uitgezakt nadat ik te veel gegeten had.
- Jij bent uitgezakt na het harde werken.
- Hij/zij/het/zij is uitgezakt na een lange reis.
- Wij zijn uitgezakt na het feest.
- Jullie zijn uitgezakt na een dag vol activiteiten.