verklappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verklap | verklapte | heb verklapt |
jij, je, u | verklapt | verklapte | hebt verklapt |
hij, zij, het | verklapt | verklapte | heeft verklapt |
wij | verklappen | verklapten | hebben verklapt |
jullie | verklappen | verklapten | hebben verklapt |
zij, ze | verklappen | verklapten | hebben verklapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Verklappen with some of the pronouns.
- Ik verklap het geheim aan mijn vriendin.
- Jij verklapt altijd alles aan je ouders.
- Hij verklapt nooit zijn strategieën.
- Zij verklappen de locatie van de schat.
- We verklappen onze plannen aan niemand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verklappen with some of the pronouns.
- Ik verklapte het geheim aan mijn vriendin.
- Jij verklapte altijd alles aan je ouders.
- Hij verklapte nooit zijn strategieën.
- Zij verklapten de locatie van de schat.
- We verklapten onze plannen aan niemand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verklappen with some of the pronouns.
- Ik heb het geheim aan mijn vriendin verklapt.
- Jij hebt altijd alles aan je ouders verklapt.
- Hij heeft zijn strategieën nooit verklapt.
- Zij hebben de locatie van de schat verklapt.
- We hebben onze plannen aan niemand verklapt.