voorpraten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | praat voor | praatte voor | heb voorgepraat |
jij, je, u | praat voor | praatte voor | hebt voorgepraat |
hij, zij, het | praat voor | praatte voor | heeft voorgepraat |
wij | praten voor | praatten voor | hebben voorgepraat |
jullie | praten voor | praatten voor | hebben voorgepraat |
zij, ze | praten voor | praatten voor | hebben voorgepraat |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorpraten with some of the pronouns.
- Ik praat voor over het belang van recycling.
- Jij praat voor over de voordelen van gezond eten.
- Hij praat voor over de nieuwe film die uitkomt.
- Zij praat voor over haar ervaringen tijdens de reis.
- We praten voor over de plannen voor het weekend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorpraten with some of the pronouns.
- Ik praatte voor over de gebeurtenissen van gisteren.
- Jij praatte voor over je dromen en ambities.
- Hij praatte voor over zijn favoriete boek.
- Zij praatte voor over haar familiegeschiedenis.
- We praatten voor over de plannen voor de zomervakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorpraten with some of the pronouns.
- Ik heb voorgepraat over het evenement dat plaatsvond.
- Jij hebt voorgepraat over de nieuwe regels op school.
- Hij heeft voorgepraat over de resultaten van het onderzoek.
- Zij heeft voorgepraat over de problemen in de buurt.
- We hebben voorgepraat over de presentatie van morgen.